Europa wil haar concurrentievermogen verbeteren. Daarom vroeg de Europese Commissie aan Mario Draghi, een Italiaanse technocraat en voormalig voorzitter van de Europese Centrale Bank (ECB), om een rapport te schrijven. In september publiceerde de Europese Commissie het rapport. Maar geeft het rapport ook goede handvaten aan politici om de juiste keuzes te maken? Niet echt.
Het uitgangspunt van Draghi’s rapport is dat de jaarlijkse productiviteitsgroei in Europa lager is dan in de VS. De jaarlijkse productiviteitsgroei is de groei in het BNP per gewerkt uur. Economen noemen het BNP per gewerkt uur ook wel de gemiddelde arbeidsproductiviteit, want het geeft aan hoeveel toegevoegde waarde er gemiddeld wordt gecreëerd per gewerkt uur. Sinds 2000 loopt de Europese productiviteitsgroei achter op de Amerikaanse:
Er zijn verschillende redenen waarom de gemiddelde arbeidsproductiviteit minder snelt groeide in Europa dan in de VS. De belangrijkste is dat Europa veel minder Big Tech heeft (bedrijven zoals Apple, Amazon, Microsoft, of Google). Als je de ICT sector uit de vergelijking haalt, groeide de gemiddelde arbeidsproductiviteit met 0.6% per jaar in de EU en met 0.8% per jaar in de VS tussen 2000 en 2019. Bijna geen verschil.
Draghi adviseert daarom dat Europese overheden, bedrijven, en beleggers 800 miljard per jaar gaan investeren in de ontwikkeling van nieuwe technologie, zoals AI of cybersecurity. Waar Draghi niets over schrijft is dat je zulke investeringen best concentreert in slechts enkele “Silicon Valleys” ergens in Europa. Maar welke regio’s moeten onze beleidsmakers dan kiezen? Amsterdam (booking.com) of Velthoven (ASML)? Of steunt de overheid een Nij Begun in Groningen (AI-fabriek)? Stockholm (Spotify) of Linkoping (Gripen)? Dusseldorf (Rheinmetall) of Stuttgart (Mercedes-Benz)?…Gaan we AI vooral gebruiken in de gezondheidszorg, het onderwijs, juridische dienstverlening, de maakindustrie, defensie,…?
Beleidsmakers moeten hierin moeilijke keuzes maken. Vorige woensdag debatteerde de Tweede Kamer over het rapport. Het werd een non-debat waarin de coalitie het rapport afschoot omdat het te pro-Europees zou zijn.
Een groter probleem met het rapport van Draghi is dat het helemaal niets zegt over de maatschappelijke gevolgen van al die nieuwe technologie, zoals gevolgen voor de arbeidsmarkt. Als je niet alleen de gemiddelde arbeidsproductiviteit maar ook het gemiddelde loon plot krijg je voor de VS het volgende plaatje:
Het gemiddelde loon (licht blauw) is minder gestegen dan de arbeidsproductiviteit (donker blauw), ook in Europa. Hoe komt dit? Een belangrijke reden is nieuwe technologie die banen automatiseert. Door automatisering neemt het belang van werknemers voor bedrijven af. Economen spreken dan over een daling in de marginale arbeidsproductiviteit. Omdat loonvorming hiervan afhangt, groeit het gemiddelde loon minder snel dan de gemiddelde arbeidsproductiviteit. Het gevolg is dat de loonquote, het deel van het BNP dat naar werknemers gaat i.p.v. naar aandeelhouders, daalt.
Dus als de De Nederlandse Bank de gemiddelde arbeidsproductiviteit wil verhogen door meer automatisering:
Wat kunnen we doen om de productiviteit in Nederland te vergroten? Bedrijven kunnen investeren in technologie en automatisering en de kennis en vaardigheden van werknemers vergroten. Ook kunnen ze werkprocessen slimmer organiseren door zich af te vragen: moeten we wel alles doen wat we doen?
dan neemt de DNB ook meteen het standpunt in dat de loonquote mag dalen in ruil voor meer productiviteitsgroei. Maar willen de 9 miljoen werkenden in Nederland dit wel?
Hier is bijvoorbeeld de evolutie van de gemiddelde arbeidsproductiviteit en de gemiddelde loonkost in Nederlandse distributiecentra (bron: OECD-Stan, 1995=100):
Door automatisering is de productiviteit van onze distributiecentra gegroeid. Maar omdat het werk nu vooral wordt gedaan door robots, is er minder personeel nodig. De banen die overblijven zijn daarom laagbetaald en niet leuk: werknemers worden voortdurend gemonitord en gestuurd door algoritmes, tot aan de plaspauzes toe. In vele andere sectoren is er eenzelfde trend. Willen we deze “hoog-productieve” banen wel? Deze vraag zal worden gesteld in het politieke debat, en Draghi’s rapport geeft hierop geen antwoord.
Het rapport van Draghi adviseert Europese landen om meer te investeren in de ontwikkeling van nieuwe technologie, met Big Tech in de VS als voorbeeld. Het rapport wijst terecht op het slechtst bewaarde geheim dat er na 30 jaar Europese eenmaking nog steeds geen eengemaakte markten zijn voor producten of kapitaal. Maar verder het rapport geeft lokale politici weinig handvaten.
In 2012 gaf Draghi, als voorzitter van de ECB, zijn beroemde toespraak “Whatever it takes”. Met deze speech bracht hij de financiële markten tot rust en redde hij de euro. Draghi kreeg een heldenstatus in Zuid-Europa. Maar zijn rapport over het concurrentievermogen lost de onwil van de coalitie om dit probleem aan te pakken niet op.